Eerst het verhaal. Hugo de Groot was in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw een gerenommeerde middelbare school met goed onderwijs. De problematiek van Rotterdam-Zuid – jong, slecht opgeleid, allochtoon, kansarm, slechte huisvesting, zwakke sociale structuren – liet de school niet onberoerd en niet zo gek lang geleden was het bijna einde oefening. Zeer slechte eindexamenresultaten, een gedemotiveerd team en de heersende straatcultuur zorgden ervoor dat de inspectie de school zeer scherp in de gaten ging houden. Along came Eric van ’t Zelfde. Schiedammer, straatvechter, branie, drive, grote bek, klein hartje. En voilà: een paar jaar later slaagt 100% van de leerlingen, heeft de school sponsors en publiciteit te over en is Hugo een succesverhaal.
Wie voor elkaar krijgt wat Eric van ’t Zelfde voor elkaar krijgt verdient respect en bewondering. Een school is als de spreekwoordelijke supertanker: als je bij Hoek van Holland de bocht om wil, moet je bij Calais al gaan sturen. Veranderingen zijn vaak lastig door te voeren: is het niet het team dat terecht of onterecht het tempo vertraagt, is het de overheid wel die met een sexy en lekker verkoopbaar beleidsverhaal (1040 uur! Passend onderwijs! Iedereen moet rekenen!) voorkomt dat er gewoon gedaan wordt wat er gedaan moet worden. En als je dan toch vooruit wilt, in het belang van de leerling en de wijk en de toekomst, zul je van goeden huize moeten komen als manager. Van ’t Zelfde komt dat: hij breidt de lessentabel uit, hervormt het team en werkt de straat de school uit – al levert hem dat wel een proces op, want je mag een leerling niet van school verwijderen zonder vervangend onderwijs geregeld te hebben, zelfs niet als het om overduidelijke criminelen met doorgeladen wapens en te losse handen gaat.
Maar het boek verontrust ook en maakt je boos. Het verontrust omdat een school er slechts met draconische maatregelen en een soort stalinistisch leiderschap weer bovenop te helpen is. Omdat Van ’t Zelfde bepaald geen lieverdje is: hij schuwt het harde oordeel over mensen niet, vindt de uitgeoefende dwang en het gevoerde personeelsbeleid (jong, want goedkoop en goed te vormen) normaal, noodzakelijk en te verdedigen, en geeft net zo makkelijk een fikse trap na: van een groep ontslagen collega’s kan hij zich niet voorstellen dat zij elders collegialere en betere docenten geworden zijn. Ik kan me levendig voorstellen dat een docente hem toevoegt: ‘Je bent een lul en als je nu iets zegt, dan vlieg ik je aan, echt.’
Maar het maakt ook boos, omdat Hugo de Groot weer bedreigd wordt. Inderdaad: door een sexy en lekker verkoopbaar beleidsverhaal. Niet meer de CITO-score, maar het advies van de basisschool zal bepalend zijn voor de toelating tot een opleiding in het voortgezet onderwijs. En uit de praktijk weet ik dat ouders nogal eens druk (en wel meer dan dat) uitoefenen op basisschooldocenten om het advies naar boven aan te passen. Ook het passend onderwijs en de teruglopende extra-financiering voor achterstandsscholen gaan pijn doen, heel veel pijn. Anders gezegd: we willen heel graag culturele gelijkheid in het onderwijs, maar de beleidsvisie is spierwit.
Ik moest sterk denken aan de oud-testamentische krachtmens Simson. Hij droeg het dak van de tempel en toen hij met een laatste krachtsinspanning de steunpilaren omvertrok, stortte het gebouw in en sleepte hij vele Filistijnen mee in zijn ondergang. U mag de vergelijking zelf afmaken, lezer, maar niet dan nadat u dit belangrijke boek gelezen heeft en zich verbaasd heeft over de staat van het land.’
Bert Thiel (1961) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde. Hij doceert Nederlands op het Norbertuscollege in Roosendaal.
Over Bert Thiel
Bert Thiel (1961) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Leiden. Hij gaf ruim dertig jaar les in het voortgezet onderwijs. Nu leest, dicht en schrijft hij.