Hoe manifesteert de dominantie van de markt zich in onze levens?
Op uiteenlopende, vaak geraffineerde manieren. Heb je een tijdlang hard gewerkt, dan heb je toch wel een lekker weekje Ibiza verdiend? Maar heb je dat echt zelf bedacht of is dat idee je aangepraat door je omgeving? We zijn gewend geraakt aan een maatschappij waarin we het normaal vinden om hard te werken en flink carrière te maken, om duimpjes te verzamelen op sociale media, om zoveel mogelijk geld te verdienen. Over de zin daarvan denken we niet meer na. Terwijl menigeen er uitgeput van raakt, zie de toename in het aantal burnouts. Alles wat we doen, staat in het teken van nut. Heeft het nut als ik naar die borrel ga? Met wie zou ik daar kunnen netwerken? Eerlijk gezegd doe ik daar zelf net zo goed aan mee. Ik keur het ook niet volledig af, maar wil mensen bewust maken van de manipulaties, van de mechanismen die ons gedrag onbewust sturen.
Worden organisaties op hun beurt ook gestuurd door die zin van de markt?
Zeker. Organisaties doen er bijvoorbeeld álles aan om maar te kunnen doorgroeien. Ze focussen op meer verkopen, meer efficiency, continu verbeteren. Want zo hoort het, dat verwacht de markt, dat verwachten de aandeelhouders. Mijn onderzoek naar sense-making gaat over de betekenis die wij geven aan dingen om ons heen. Alleen wat direct nut oplevert, heeft vandaag de dag waarde. Activiteiten die geen praktisch nut hebben, van verduurzamingsmaatregelen tot een middag puzzelen met je kinderen, geven we al snel weinig betekenis, weinig waarde. Terwijl juist die dingen ons leven zin kunnen geven. Overigens geloof ik niet in ‘de’ zin van het leven, we hebben juist te maken met heel veel uiteenlopende zinnen. Zoals Nietzsche stelt, zijn we als mens voortdurend de speelbal van zinnen en krachten; daar hebben we maar beperkt de regie over. Ondertussen overheerst de zin van de markt de andere zinnen. Zoals de zin om je te kunnen verwonderen over dingen, zonder dat je daar meteen iets nuttigs mee kan of iets van vindt. Of de zin om deel uit te maken van een groep en daar je bijdrage aan te leveren zonder dat dat direct nut oplevert. Zo zegt de Vlaamse psychiater Dirk De Wachter dat de zin van het leven sterk te maken heeft met de ander, met iets betekenen voor de ander. Niet uit altruïsme, maar uit eigenbelang: we zijn sociale dieren, en hebben anderen nodig om te overleven.
Bij organiseren gaat het volgens jou niet om structuren of dingen, maar vooral om processen. Wat bedoel je daarmee?
De mensen die samen ‘de organisatie’ vormen, zijn voortdurend met elkaar in gesprek om erachter te komen wat ze denken. Die gesprekken houden nooit op, het zijn continue processen, processen van betekenisgeving. Voor mijn promotie onderzocht ik onder meer het begrip sense-making. Dat gaat over het geven van betekenis aan de werkelijkheid, aan wat er gebeurt. Rond die betekenis vormen wij organisaties. Bij dit ‘organiseren’ reduceren we, volgens de Amerikaanse sociaalpsycholoog Karl Weick, de meervoudigheid van de werkelijkheid tot één betekenis of één verklaring. Als je de diversiteit van de wereld op zo’n manier reduceert, kun je dat zien als een vorm van geweld. Een mens heeft vele kanten maar in een organisatie is hij alleen maar die ene functie, bijvoorbeeld logistiek manager. Dan doe je ’m per definitie tekort.
Waarom gaan mensen hier eigenlijk mee akkoord?
Dat vroeg Spinoza zich ook al af: waarom gaan medewerkers elke dag weer braaf naar hun werk? Zijn antwoord: ze verlangen naar hun eigen onderdrukking. Al eeuwenlang worden mensen onderdrukt, door kerk en staat, door tirannen en door bazen. Het verbazingwekkende voor Spinoza is niet zozeer dat mensen die onderdrukking verdragen en lijdzaam ondergaan, maar dat ze er zelfs om strijden en ernaar verlangen. Een verklaring kan zijn dat het ook wel overzichtelijk en prettig is, dat je als medewerker weet wat je taken binnen een organisatie zijn. Dat je rustig meegaat in de stroom en je verder nergens druk over hoeft te maken. Vergeet ook niet, veel mensen willen een rustig bestaan, prettige buren en niet teveel gedoe. Overigens, dat hun werkgever dan hun werkgeluk periodiek wil meten, wat nu erg populair is, is ook weer een teken van doorgeslagen efficiencydenken: die werkgever bekommert zich echt niet alleen om hun geluk. Die wil vooral weten hoe de arbeidsproductiviteit kan worden opgekrikt zonder dat het verzuim stijgt. Dat is de ideologie van de markt!
Het kapitalisme domineert, maar er zijn wel degelijk ook tegenkrachten, schrijf je.
Zeker. Krachten die tegen de dominante stromingen ingaan, zijn bijvoorbeeld milieugroeperingen, vakbonden en sociale ondernemingen, die niet primair gericht zijn op winst. Maar voor het kapitalisme vormen deze tegenkrachten echt geen bedreiging. Integendeel: ook van sociaal ondernemerschap kan een verdienmodel gemaakt worden, net als van milieumaatregelen of het verbeteren van arbeidsomstandigheden in lagelonenlanden. Alles is tenslotte markt.
Hoe nu verder?
Ik wil mensen waarschuwen dat ze hun zin niet laten kapen door de zin van de markt. Die marktmachines bevredigen onze behoeften en dat geeft weliswaar een tijdelijk geluksgevoel; maar dat ebt snel weer weg, waardoor er een nieuw verlangen naar nieuwe zin ontstaat. Daarom moeten we leren om de zin weer uit onszelf te halen, en moeten we weigeren wie we worden door de krachten van de markt. Een hoopvolle tegenkracht biedt de ‘betekeniseconomie’: die biedt een alternatief paradigma voor het gangbare kapitalistische model en focust op sufficiency, oftewel genoeg is genoeg. Laat me afsluiten met Foucault, die ooit zei: ‘Misschien is het doel vandaag de dag niet om te ontdekken wat we zijn, maar om te weigeren wat we zijn. We moeten ons een voorstelling maken van wat we zouden kunnen zijn.’
Dit artikel staat in het meinummer van Managementboek Magazine. Deze editie lees je hier >