De inzichten over goed functionerende organisaties en de daarbij behorende organisatiecultuur beheersen in de managementliteratuur al decennia lang het discours. Met name sinds Peters en Waterman (1982). Dat cultuur belangrijk is, daarover twijfelt sindsdien niemand meer en dat cultuurverandering noodzakelijk is als de omgeving verandert, is evenmin een punt van discussie. Maar het perspectief van waaruit je daartoe het best kunt werken, daarover lijken de meningen nog steeds verdeeld. Van Es (2008) onderscheidt er drie: het managementperspectief, het veranderperspectief en het antropologisch perspectief. Terwijl managers zich nog steeds wanhopig vastklampen aan het idee dat veranderingen maakbaar zijn, zie je in de literatuur een toenemend besef dat dat niet het geval is. In de meeste publicaties over organisatieontwikkeling klinkt steeds duidelijker het antropologisch perspectief door.
Dat verklaart waarschijnlijk (mede) de toenemende belangstelling voor systemen en het systeemdenken. Als manager cultuur veranderen vanuit het antropologisch perspectief, betekent immers dat je handelt vanuit het besef dat je onderdeel van een groter geheel bent en dat je met je interventies vanuit jouw rol in het systeem mensen in dat systeem probeert te ondersteunen in het veranderen van hun overtuigingen.
Het woord ‘systeem’ wordt volgens Kessener en Van Oss echter te pas en te onpas gebruikt, maar niemand lijkt een echt goed overzicht over dit onderwerp te hebben. Zelfs auteurs die algemeen als (zeer) deskundig systeemdenker worden gezien, kennen slechts een deel. Daarom besloten zij op basis van wat de Sioo Studieweek Systemen opleverde, die sinds 2012 gehouden wordt, een boek samen te stellen waarin een breed spectrum van systeemdenken gepresenteerd wordt. Veertig schrijvers werkten eraan mee. Zij maken ieder voor zich een stukje van het denken over systemen zichtbaar, inclusief zijn of haar eigen praktijktheorie. Kessener en Van Oss vertellen ‘het bovenliggende verhaal’ en verzorgden bovendien een tweetal handige overzichtsschema’s aan de binnenkant van voor- en achterflap.
Zo ontstond een overzichtelijke ordening van benaderingen en de samenhang daartussen. Hún ordening, om precies te zijn, want de samenstellers pretenderen nadrukkelijk niet compleet te zijn. De psychologische individugerichte systeemtheorieën en –methoden vielen bijvoorbeeld af – de grens werd getrokken bij het niveau van de groep – evenals de technische meet- en regeltechniek. Die wordt buiten de procesindustrie nauwelijks gebruikt. Het sociaal-constructionisme haalde het wel. Weliswaar gebruiken de auteurs in deze benadering het woord ‘systeem’ niet, maar het sociaal-constructionisme geeft verdieping aan de zachte-systeembenaderingen en wordt bovendien in het vakgebied veel gebruikt.
Het boek bestaat uit tien delen. In elk deel staat een andere systeembenadering centraal. Achtereenvolgens zijn dat de harde-systeembenadering, de systeemdynamica, de zachte-systeembenadering, het sociaal construeren, groepsdynamische benaderingen, de holistische benadering, de kritische systeembenadering, natuurwetenschappelijke systeembenaderingen, systeemtransitie en het procesdenken. Elk deel opent met een korte typering, waarin de samenstellers schetsen wat in deze benadering het systeem is, hoe de mens daarin een rol speelt en hoe je de benadering als organisatieprofessional kunt gebruiken. Vervolgens wordt in een aantal hoofdstukken specifieker op (een deel van) de benadering ingegaan.
Het boek is nadrukkelijk geen how to; daarover zijn Kessener en Van Oss duidelijk. Ze hebben een studieboek geschreven; een naslagboek, dat waarschijnlijk niemand van A tot Z zal lezen. Dat is ook niet nodig, want er is blijkens de leeswijzer in de inleiding voor elk wat wils. Inzicht in wat een systeem is, hoe het systeemdenken zich heeft ontwikkeld en welke benaderingen er zijn bijvoorbeeld; diepgaand inzicht in een van die benaderingen of ‘een gevoel bij een van de toepassingsgebieden’. Voor de pragmaticus in mij is dit echter niet concreet genoeg; die wil op zoek naar meerwaarde voor de praktijk en daarom ben ik, te hooi en te gras, in het boek gaan lezen.
Dat werd op een bepaalde manier een feest van herkenning. De hedendaagse organisatie- en veranderkundige literatuur blijkt doorspekt met termen uit de diverse systeembenaderingen. Soms enkel in theoretische zin – ‘de kaart is niet het gebied’ – vaak echter ook op interventieniveau. Er zijn bijvoorbeeld boeken geschreven over hoe om te gaan met ‘olifantenpaadjes’ (Kramer 2017), ongeschreven regels (Figee en Van Rijn 2017) en andere uitingsvormen van ‘de informele organisatie’; maar ook over werkvormen voor uiteenlopende organisatie-ontwikkelvragen. Vaak herken je daarin het gedachtegoed van een bepaalde systeembenadering. Met name het sociaal-constructionisme en de systemisch fenomenologische benadering blijken populair. Maar die interventies worden meestal zonder inbedding in het bredere perspectief van de desbetreffende benadering gepresenteerd en dat moet toch gevolgen hebben voor de effectiviteit ervan.
Als mij iets duidelijk werd uit al die essays in het naslagwerk dat Kessener en Van Oss bezorgden, is het wel dat systeemvastheid een belangrijk aspect zou moeten zijn van de praktijktheorie van iedere organisatiekundige of veranderaar. Niet (alleen) omdat het wetenschappelijk gezien zo hoort, maar omdat het de kans op verander- of ontwikkelsucces groter maakt. Onderzoek maakt duidelijk dat veranderprogramma’s die gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek of tenminste ‘empirical studies’ een grotere kans van slagen hebben. Dat betekent dat je niet willekeurig wat aansprekende thema’s uit het brede pallet van systeemtheorieën kiest en daarmee een veranderaanpak construeert die in jouw ogen ‘goed werk’ oplevert. ‘Goed werk’ is volgens Manon Ruijters (2018) het gevolg van een zorgvuldige afweging van techniek, pragmatiek, ethiek en esthetiek: wat is vakmatig het beste, wat is haalbaar, wat is goed en wanneer vind ik het ook mooi werk? In die afweging kan Meer dan de som der delen een belangrijke rol vervullen.
Over Bert Peene
Bert Peene werkte jarenlang als kerndocent bij IMAGO Groep, Via Vinci Academy en C-Lion, opleiders voor het onderwijs. Daarnaast voerde hij als zelfstandige opdrachten op het gebied van organisatieontwikkeling uit in profit en non-proft. Tegenwoordig werkt hij als free lance docent en schrijft hij voor diverse bladen over managementliteratuur.