Alles begint bij het vermogen om te luisteren en twijfel toe te laten. Dat is de stellige overtuiging van Froukje Weidema en een van de belangrijkste thema’s van haar Luisterboek, met de veelzeggende ondertitel ‘een boek dat je de oren opent’. Dialoogtrainer en ethicus Weidema wordt al vele jaren gebiologeerd door de vaardigheid luisteren. Niet alleen als dialoogtrainer en docent maar ook tijdens haar promotieonderzoek, op het onderwerp ‘moreel beraad in psychiatrie’. Ze verklaart die focus op luisteren uit haar liefde voor taal: ‘Dat heb ik van huis uit meegekregen. Mijn moeder was gevoelig voor mooie, zeggingskrachtige woorden; mijn vader was heel bedachtzaam en nam de tijd om goede, heldere zinnen te construeren. Als kind oefende ik automatisch in geduld, om te wachten en te luisteren hoe iemand zichzelf uiteindelijk uitdrukte. Taal en luisteren zijn voor mij sterk met elkaar verbonden.’
Een van de gespreksvormen waarbij taal cruciaal is, is volgens Weidema het moreel beraad, waarbij je met elkaar openhartig moeilijke keuzes bespreekt. En onder leiding van een facilitator kritisch kijkt naar je eigen aannames en overtuigingen. Goed naar elkaar kunnen luisteren is hierbij essentieel. Weidema: ‘Die vorming in het moreel beraad heeft voor mij heel veel betekend, met name omdat ik tijdens mijn opleidingen hoorde hoe slecht ik in feite naar anderen luisterde. Dat was een oefening in nederigheid. Daarnaast leerde ik de schoonheid kennen in hoe anderen zich kunnen uitdrukken.’
Moed om te twijfelen
Inmiddels leidt ze als facilitator geregeld zo’n moreel beraad binnen organisaties, bijvoorbeeld in de zorg. ‘Daarbij is de kunst om non-empathisch naar de deelnemers te luisteren, dus wegblijvend van de inhoud van wat iemand zegt. Daarvoor heb je een nieuwsgierige houding nodig, waarbij je ruimte biedt aan verwondering en niet-weten. De kern van zo’n moreel beraad is dat je je antwoord niet ziet als iets definitiefs maar als iets voorlopigs. Kalm luisteren naar de ander, het eigen gelijk nuanceren, bevragen van de ander op basis van wat hij heeft gezegd, dat is comfortabel en potentievol. Bij zo’n moreel beraad laat je continu de twijfel toe.’ Is dat niet oncomfortabel? Bijvoorbeeld richting je collega’s of de mensen aan wie je leiding geeft? ‘Ja, dat zou je zeggen. Maar door zo’n houding krijg je de wijsheid die in ieder mens aanwezig is, sneller naar de oppervlakte. Het lastige hierbij is dat we erg slecht zijn in het toelaten van twijfel. Zeker als je in een rol werkt waarbij je geacht wordt het te weten, geeft het spanning om twijfel toe te laten of anderen om hulp te vragen omdat je het zelf ook niet allemaal weet. Samen weet je natuurlijk veel meer. Maar ja, het vergt de nodige moed om ontvankelijk te zijn voor wat anderen kunnen inbrengen.’
Blijf vragen stellen
Bovenal is het punt dat de meesten van ons liever zenden dan luisteren. Wat adviseert Weidema, als je te maken krijgt met iemand die continu stellig dingen roept en daarbij slecht luistert? ‘Simpel, luister goed en kritisch. Blijf vragen stellen. Niet om die ander onderuit te schoffelen maar om ‘m oprecht te willen begrijpen. Zo’n zachtmoedige en tegelijk vasthoudende opstelling kan ervoor zorgen dat iemand stopt met zenden en zich opent voor twijfel, en zo ontstaat gezamenlijk onderzoek om het proces inhoudelijk samen verder te brengen.’ In deze tijd van polarisatie en schreeuwende politici met hun ‘alternatieve feiten’ lijkt haar boodschap meer dan ooit onder te sneeuwen. ‘Natuurlijk is het zorgelijk dat de bereidheid om naar elkaar te luisteren vaak zo minimaal is. Tegelijk merk ik op kleinere schaal, in mijn advies- en coachingswerk, dat de behoefte én de bereidheid om goed naar elkaar te luisteren juist bijzonder groot is. Vergeet ook niet, luisteren is ook een kwestie van vaardigheid. Je kunt luisteren heel goed trainen.’
Focus startpunt van luisteren
Een van die punten die je kunt trainen, is het letten op focus in iemands verhaal, schrijft Weidema. Zo begint een goede spreker zijn verhaal bij het eind (waar breng ik je naartoe?) en eindigt hij bij het begin (waar wilde ik je naartoe brengen en hoe zijn we daar terechtgekomen?); kortom, idealiter helpt een verteller zijn luisteraars te navigeren in het verhaal. Weidema: ‘Focus is het startpunt van luisteren. Zonder focus doe je maar wat. Bij een verhaal helpt de drieslag: als verteller geef je je luisteraar drie dingen, daarmee geef je houvast. Geeft de verteller een dergelijke houvast niet, dan moet jij als luisteraar daarnaar op zoek. Bijvoorbeeld door concretiserende vragen te stellen. Concretisering kadert ons luisteren, het focust ons denken.’ Merk je dat je je als luisteraar begint te vervelen? Benut die vaststelling, stelt Weidema, door aan de spreker te vragen wat zijn laatste opmerking te maken heeft met zijn centrale punt of stelling, dan ben je zelf ook meteen weer bij de les. ‘Wat ook goed werkt: herhaal letterlijk wat iemand zegt. Daarmee geef je aan dat je luistert en de ander goed ziet; in de literatuur noemen we dat luisteren zonder weerstand. Aanvaard wat iemand zegt als uitnodiging tot nader onderzoek, tot nieuwsgierigheid. Dat kan alleen wanneer er bereidheid is tot onderling leren.’
Pas op met stopwoorden
Zodra je het Luisterboek openslaat, valt er een kaartje uit met veelgebruikte stopwoorden. Van ‘best wel’ en ‘zeg maar’, tot ‘in principe’ en het verschrikkelijke ‘een stukje’. Het lijstje (getiteld Stop! Woordjes!) is een bescheiden greep uit de verzameling van Weidema. ‘Stopwoorden verzamel ik al jaren, haha. Noem het een beroepsafwijking. Ik rubriceer ze en probeer te doorzien wat die stopwoordjes doen in een gesprek. Want als luisteraar kan je door het gebruik van stopwoorden een heel andere, onbedoelde indruk krijgen van de spreker. Zegt iemand om de haverklap “zeg maar”, dan wekt dat al snel irritatie. En veroorzaakt ruis waardoor jouw interesse als luisteraar weg kan ebben.’ Weidema beschrijft een hilarisch voorbeeld van een vrouw die een inhoudelijk sterke pitch over haar afdeling geeft voor haar collega’s. Prima verhaal, dat ze echter doorspekt met stopwoorden als ‘best wel’, ‘een beetje’ en andere ruistaal. ‘De zeggingskracht van haar verhaal brokkelt subtiel af, en de luisteraars constateren dat ze erg aarzelend overkomt, door het overmatige gebruik van die stopwoorden.’ Weidema propageert om onverschrokken te spreken, zonder franje. Niet dat ze stopwoordjes helemaal wil verbieden: ‘Ze kunnen je als spreker ook eigenheid en betekenis geven. Maar je moet er wel mee oppassen.’ Zeker als je tegen modieus taalgebruik aanschuurt, vervolgt Weidema: ‘Zoals het lelijke “ik hoor je”. Of “dat ga ik bespreekbaar maken”. Met dergelijke nietszeggende taal ben je je luisteraars snel kwijt.’
Samenvatten? Liever niet
Hoe komt het toch dat we vaak zo slecht luisteren? Dat we nauwelijks in staat zijn om te herhalen wat iemand zegt? Denk aan het bekende voorbeeld dat als je tien luisteraars jouw verhaal laat repliceren, je zeer waarschijnlijk tien uiteenlopende varianten terugkrijgt. Weidema: ‘Dat we zo slecht luisteren, komt omdat we niet horen wat iemand zegt, maar vooral horen wat we denken over wat iemand zegt. Dat zie je ook terug bij onze neiging om het verhaal van een spreker even samen te vatten. Sterker nog, daar worden veel professionals in getraind, zoals hulpverleners. Maar waarom?’ Ze verwijst naar hulpverleners die worden opgeleid in hun vermogen tot interpreteren, wat in haar ogen heel risicovol is. Want als je tussen de zogenaamde regels door luistert, mis je al snel belangrijke aspecten van wat is gezegd. ‘Punt is dat bijvoorbeeld een coach voor een therapeutische interventie of diagnose vaak maar weinig tijd heeft. Dan is het cruciaal dat je als hulpverlener niet voortdurend luistert op grond van je eigen vooronderstellingen, maar dat je de woorden van de ander intact laat. Als je diens verhaal interpreteert door het te gaan samenvatten, is dat de manier bij uitstek om het eigen denkspoor in te slaan. En daarmee gedag te zeggen tegen de spreker. Want een samenvatting is natuurlijk nooit honderd procent sluitend.’
Laat geregeld stiltes vallen
Een andere reden waarom we zo slecht zijn in luisteren, is dat we (bewust of niet) vooral streven naar het binnenslepen van ons eigen gelijk, stelt Weidema: ‘Je merkt vaak dat iemand eigenlijk helemaal niet luistert, maar wacht op een pauze bij de ander om zijn of haar eigen gelijk te halen. Dat is de doodsteek voor ieder goed gesprek. Hoe harder je roept om je eigen gelijk, des te meer je de gezamenlijkheid in het gesprek smoort. En hoe meer je je eigen gelijk wilt halen, des te sneller het vermogen verdampt om te luisteren.’ Stop toch met dergelijke interrupties, schrijft Weidema, en laat in een gesprek juist geregeld een stilte vallen. ‘We praten heel veel maar zeggen soms heel weinig. Juist in een stilte breng je je denken weer tot rust en pik je de essentie uit wat is gezegd. Zowel voor de spreker als de luisteraar zijn rust en kalmte in een gesprek uitermate heilzaam.’
Over Paul Groothengel
Paul Groothengel is freelance journalist.