Op werkdagen voor 23:00 besteld, morgen in huis Gratis verzending vanaf €20

Achtergrond

Heleen Mees als cowgirl

Publicist en ‘powerfeminist’ Heleen Mees is verliefd op New York. Die stad is in haar ogen een echte ‘kansenmaatschappij’. De ongereguleerde arbeidsmarkt en het lagere uitkeringsniveau maken dat mensen veel meer op zichzelf zijn aangewezen. Vanwege het ontbreken van een sociaal vangnet is iedereen gedwongen om te werken en voor zichzelf te zorgen. Meer dan 90% van de migranten zijn er dan ook aan het werk, inclusief 65% van de migrantenvrouwen.

Dick Pels | 20 mei 2009 | 6-8 minuten leestijd

New York biedt nieuwkomers veel meer mogelijkheden om zich te ontplooien dan de Nederlandse verzorgingsstaat. Die werkt voor migranten juist als een verstikkende deken en werkt achterstanden in de hand. Betaald werk is nu eenmaal de snelste weg naar emancipatie. New York is daarom het ultieme model van een ‘grenzeloze’ samenleving, een ware ‘talentenmagneet’ die behalve energie en opwinding ook nog eens een dorpse gemeenschapszin uitstraalt, zo juicht Mees in haar nieuwe bundel Tussen hebzucht en verlangen.

Het is grappig dat een Amerikaan als Russell Shorto, nu anderhalf jaar directeur van het John Adams Institute te Amsterdam, op zijn beurt juist verliefd is geworden op Nederland. In een opvallend artikel in het ‘New York Times Magazine’ (3.5.09) onder de titel ‘Going Dutch’ zet hij Heleen Mees min of meer op haar kop. In een nog recenter artikel in ‘NRC Handelsblad’ (16.5.09) voorspelt hij dat het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel juist in economische crisistijd een voorbeeld kan worden voor Amerika.

In de VS wordt het leven anders dan in Nederland geregeerd door angst. Dat is de keerzijde van het Amerikaanse individualisme en de cultus van onafhankelijkheid die van iedereen een cowboy maakt die eenzaam over de prairie zwalkt. Er zijn in de VS momenteel 47 miljoen onverzekerden, en de dakloosheid van voormalige kostwinners uit de middenklasse neemt toe. Terwijl het in Amerika ‘ieder voor zich’ is, koop je in Nederland sociale zekerheid via je belastingcenten, zodat je het hier ‘niet als eenling tegen de wereld opneemt, maar samen met de maatschappij optrekt’.

De Nederlandse die haar tijd verdeelt tussen Amsterdam en New York en de Amerikaan wiens ‘persoonlijke proefrit’ met het Nederlandse systeem hem nogal is bevallen, schetsen twee verschillende beelden van de ‘kansenmaatschappij’. Al doende tekenen zij in spiegelbeeld ook de voordelen en nadelen van beide uit. Het Nederlandse systeem van consensusvorming en risicospreiding schept een basaal gevoel van zekerheid, maar leidt tot gebrek aan scherpte, energie, creativiteit en flexibiliteit. Het Amerikaanse ideaal van onafhankelijkheid, van het aangaan van risico’s en de wil om te winnen (‘beklimmen die maatschappelijke ladder’) spreekt individuen aan op hun wil om het beste uit zichzelf te halen, maar tendeert volgens Shorto naar roekeloosheid. In de VS is altijd heimwee naar het Wilde Westen; maar die nostalgie is de afgelopen maanden deels omgeslagen in paniek.

Mees ziet vooral kansen voor de laagopgeleide onderklasse in de persoonlijke dienstverlening: baantjes als portier, poetsvrouw of opzichter in woongebouwen, als kindermeisje, hondenuitlater, taxichauffeur of koerier, of als eigenaar/bediende van winkeltjes die de hele week open zijn. Dat zijn voor een deel banen die in Nederland niet bestaan: waterschenkers in restaurants, liftbedienden in wolkenkrabbers, schoenpoetsers. In Nederland worden migranten volgens Mees veel te snel afgekeurd of kansloos geacht omdat ze de taal niet spreken, de weg niet kunnen vinden of onvoldoende arbeidsmarktkwalificaties hebben. De verzorgingsstaat schept daarmee een groep die permanent afhankelijk wordt van uitkeringen. Laagopgeleiden worden gedwongen tot inactiviteit, en krijgen geen kans hun individualiteit te ontwikkelen. Voor grote groepen migranten dreigt een ‘gesubsidieerd isolement’, zodat de verzorgingsstaat de segregatie in plaats van vermindert juist bevordert.

Mees heeft gelijk wanneer zij de Nederlandse verzorgingsstaat verwijt in dit opzicht een achterstandsmachine in plaats van een kansenmachine te zijn. Betaald werk is inderdaad de snelste weg naar emancipatie, en mensen kunnen sterker worden geprikkeld om voor zichzelf te zorgen, volgens het ideaal van economische zelfstandigheid voor iedereen. Maar de prijs die Mees daarvoor bereid is te betalen is hoog. Ook letterlijk: als betaald werk het alfa en omega is van zelfverwerkelijking en emancipatie, weegt het pure geld verdienen om te overleven al gauw zwaarder dan de inhoud van het werk.

Dat mensen worden veroordeeld tot allerlei laagwaardige, eentonige, uitputtende en soms vernederende baantjes, en dat ze soms moeten jongleren met twee of drie van die junkbanen om überhaupt het hoofd boven water te kunnen houden, is blijkbaar minder belangrijk dan het pure feit dat ze economisch actief zijn. Maar het is ook de kwaliteit van de arbeid die emancipeert. En als er nauwelijks vooruitzichten bestaan op beter werk en sociale stijging, zoals in het geval van miljoenen ‘working poor’ in de VS, kent de kansenmaatschappij van Mees nog steeds een harde drempel aan de onderkant.

Volgens recente cijfers groeit ook in Nederland het aantal werkende armen, die vaak een aantal laagbetaalde baantjes combineren. 1,25 miljoen mensen zitten aan de onderkant van de arbeidsmarkt, hun aantal is de afgelopen dertig jaar verdubbeld, en hun kans op doorstroming naar beter werk is klein. Mees zegt dat ze nooit heeft begrepen waarom een onderklasse van werkende armen een groter probleem zou zijn dan een onderklasse van arme uitkeringstrekkers. Mij lijken die twee problemen ongeveer even groot. Natuurlijk is het beter om een baan te hebben dan een uitkering; maar het is nog beter om een baan te hebben die zelfrespect, voldoening en vooruitzichten biedt dan een wegwerpbaan die je veroordeelt tot vernederende armoede en een bijna erfelijke lage status.

De hoge belasting- en premiedruk van de verzorgingsmaatschappij dwingt mensen volgens Mees om allerlei laagwaardig werk zelf te doen, omdat dit te kostbaar zou zijn om uit te besteden. Een goede nanny is onvindbaar of onbetaalbaar. Dat ontmoedigt bijvoorbeeld hoogopgeleide vrouwen om een volwaardige carrière te ambiëren. Maar Mees miskent dat mensen ook geïnteresseerd kunnen zijn in een betere mix van arbeid, zorg en vrije tijd en dat ze lijden onder de combinatiedruk en prestatiedrang van een hooggestreste samenleving. Misschien vinden mensen het gewoon aangenaam om een dag in de tuin te werken of het plafond te witten. Of vinden hoogopgeleide vrouwen het prettiger om de tijd te hebben om te ‘tutten’ met hun kinderen in plaats van supersnel carrière te maken en door het glazen plafond heen te breken.

De Amerikaanse overwerktheid en stresscultuur staan hier tegenover de relatief ontspannen arbeidssamenleving die onder andere wordt mogelijk gemaakt door een hoger niveau van sociale zekerheid. Mees omarmt daarentegen een puur individualistische kansenmaatschappij waarin het ‘ieder voor zich’ is, de kwaliteit van het leven er minder toe doet, en het ethos van de workaholic overheerst. Waarom bijvoorbeeld die exclusieve focus op junkbanen in de persoonlijke dienstverlening, op de private markt? De hogere belastingdruk in het Nederlands-Europese sociale model kan ook worden ingezet voor de schepping van een groter aantal gesubsidieerde banen voor lager opgeleiden in de openbare ruimte en de publieke dienstverlening (zoals de zorg of het onderwijs), waarbij de kwaliteit van de arbeid beter kan worden bewaakt.

Met haar exclusieve nadruk op voltijds betaald werk, ook voor hoogopgeleide vrouwen, overgeneraliseert Mees haar eigen wereld, die van de succesvolle, hardwerkende (vrouwelijke) single in een harde kansenstad als New York. ‘Mensen moeten werken, want alleen zo ontwikkelen we onze samenleving, onze individuele talenten, zelfrespect en economische onafhankelijkheid’, zo zegt ze haar partij na, die niet toevallig de Partij van de ‘Arbeid’ heet. Maar in een werkelijk sociale kansenmaatschappij moet iedereen ook de kans hebben om wat minder te werken, en soepeler te kunnen switchen tussen werk, zorg, gezin en vrije tijd. Cowgirl Mees heeft die laatste drie niet. Het is riskant om je eigen ethos op die manier aan iedereen te willen opdringen.

Over Dick Pels

Socioloog en filosoof Dick Pels is essayist voor onder andere NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Groene Amsterdammer en Hollands Diep. Hij is (hoofd)docent maatschappijtheorie en sociale filosofie aan de universiteiten van Amsterdam en Groningen. Daarnaast is hij een van de oprichters van de progressieve denktank Waterland.

Deel dit artikel

Wat vond u van dit artikel?

0
0

Populaire producten

    Personen

      Trefwoorden